-
1 aanrijden
1 [rijden in een richting] drive/ride up♦voorbeelden:aanrijden op • drive/ride towardsII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:tegen een muur aanrijden • run/crash into a wall -
2 aanrijden
2 [doorgaan met rijden] continuer à rouler♦voorbeelden:bij iemand aanrijden • passer chez qn. (en voiture)II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [aanvoeren] apporter♦voorbeelden: -
3 aanrijden op
aanrijden opdrive/ride towards -
4 aanrijden
прискакать, подскакать; идти подойти; подвезти; прискакать; приезжать; подъезжать; погонять; быстрее ехать; быстрее скакать; подвозить* * **1) (z) приезжать, подъезжать, заезжать ( bij — к)2) наехать, наскочить ( tegen — на)* * *гл.общ. погонять, подвозить, прискакать, быстрее ехать, быстрее скакать, подъезжать, приезжать -
5 aanrijden op
поскакать; поехать за* * *гл.общ. поехать за, поскакать -
6 aanrijden
v. collide, knock down; drive up -
7 aanrijden
1) löpning2) gå3) löpa4) sammanstöta5) springa6) rinna -
8 aanrijden tegen
наскочить; наехать на; накинуться; наброситься на* * *гл.1) общ. наехать на, наскочить2) перен. накинуться, наброситься на (кого-л.) -
9 bij iemand aanrijden
bij iemand aanrijdenpasser chez qn. (en voiture) -
10 er kwam een nieuwe bus aanrijden, aangereden
er kwam een nieuwe bus aanrijden, aangeredenDeens-Russisch woordenboek > er kwam een nieuwe bus aanrijden, aangereden
-
11 in pijlsnelle vaart kwam hij aanrijden
in pijlsnelle vaart kwam hij aanrijdenDeens-Russisch woordenboek > in pijlsnelle vaart kwam hij aanrijden
-
12 bij iemand aanrijden
bij iemand aanrijdenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > bij iemand aanrijden
-
13 tegen een muur aanrijden
tegen een muur aanrijdenrun/crash into a wallVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tegen een muur aanrijden
-
14 bij aanrijden
гл.общ. (iem.) заехать (к кому-л.) -
15 iem./iets aanrijden
[bijv. met de auto]jdn./etw. anfahren [z. B. mit dem Auto] -
16 anreiten
anreiten♦voorbeelden:2 im Schritt, im Trab anreiten • aangaan, aandravenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aan-, toerijden op♦voorbeelden: -
17 accrocher
accrocher [aakrosĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) haperen2) vastmaken, vastpennen, ophangen4) licht aanrijden [auto]5) aanklampen, tegenhouden6) bemachtigen, aan de haak slaan2. s'accrocherv2) volharden, doorzetten -
18 tamponner
tamponner [tãponnee]2 botsen tegen ⇒ aanrijden, rammen3 betten ⇒ deppen, afvegen♦voorbeelden:v1) stempelen2) aanrijden, rammen3) betten, afvegen4) pluggen -
19 *heurter
*heurter ['urtee]1 stoten (tegen) ⇒ aanvaren, aanrijden -
20 anfahren
anfahren1 beginnen te rijden, te varen2 (komen) aanrijden, (komen) aanvaren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanrijden, aanvaren ⇒ overrijden3 rijden naar, varen naar4 af-, toesnauwen♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский
- Шведский
aanrijden op
Страницы